Kan redelijkheid en billijkheid een ondernemer helpen om zijn contractspartij aansprakelijk te houden? In deze blog behandelt Erik Vannisselroy een voorbeeld uit de praktijk.
Bakker Bart is een bekende franchiseketen in Nederland, opgericht door Bart’s Retail B.V. (hierna te noemen “Bakker Bart”). Bakker Bart sluit franchiseovereenkomsten met ondernemers die voor eigen rekening een broodjeszaak kunnen exploiteren onder de naam Bakker Bart. In deze zaak is er een geschil ontstaan tussen Bakker Bart en zo’n franchiseondernemer (hierna te noemen “de ondernemer”). Zij hadden niet alleen een franchiseovereenkomst maar ook een huurovereenkomst gesloten. Bakker Bart is eigenaar van een winkelpand dat zij verhuurt aan de ondernemer.
Bakker Bart heeft als eigenaar van het winkelpand een onderzoek laten uitvoeren naar de aanwezigheid van asbest. Twee externe bureaus hebben bevestigd dat er in het winkelpand asbest is aangetroffen.
Dit was voor Bakker Bart aanleiding om het winkelpand te sluiten en te saneren. De sanering van het winkelpand heeft ongeveer acht maanden geduurd. Al die tijd heeft de ondernemer zijn winkel dicht moeten houden.
Bakker Bart had uit zichzelf aangeboden om de ondernemer financieel te ondersteunen met het betalen van een vergoeding van € 3.403,71 per week.
Gedurende de sanering hebben partijen gesproken over de ontstane situatie. De vraag was of de ondernemer na de sanering kon doorgaan met zijn winkel, of hij die kon verplaatsen naar een ander pand of dat hij beter kon stoppen met de exploitatie tegen betaling van een vergoeding.
Partijen zijn hier niet uitgekomen en op enig moment raakte het geduld van Bakker Bart op. Omdat de ondernemer maar niet wilde instemmen met een voorstel tot een oplossing, heeft Bakker Bart de franchiseovereenkomst en de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden.
De ondernemer accepteerde dat niet en stapte naar de rechter. Daarin vorderde hij schadevergoeding van Bakker Bart.
In de huurovereenkomst stonden echter diverse zogeheten exoneratiebedingen. Dat zijn bepalingen die de aansprakelijkheid van Bakker Bart in sterke mate beperken. Zo hadden partijen in het huurcontract (kort samengevat) afgesproken dat Bakker Bart niet aansprakelijk is voor bedrijfsschade van de ondernemer, tenzij er sprake is van grove schuld of ernstige nalatigheid van Bakker Bart, of tenzij Bakker Bart het gebrek dat tot schade heeft geleid kende of had behoren te kennen.
Dat de aanwezigheid van asbest - dat heeft geleid tot een gedwongen winkelsluiting - een gebrek is, stond niet ter discussie. De vraag waar de rechter over diende te oordelen was of Bakker Bart zich kan beroepen op de exoneratiebedingen, in welk geval zij niet aansprakelijk zou zijn voor de schade die de ondernemer heeft geleden.
In de procedure kwam vast te staan dat er geen sprake was van grove schuld of ernstige nalatigheid van Bakker Bart. Evenmin bleek dat Bakker Bart op de hoogte was van de aanwezigheid van asbest. Op die uitzonderingsbepaling in het huurcontract kon de ondernemer daarom geen beroep doen. Dat zou betekenen dat de exoneratiebedingen ‘blijven staan’ en Bakker Bart dus niet aansprakelijk is.
Het Gerechtshof kwam de ondernemer echter tegemoet. Het Gerechtshof wees op een wetsartikel (artikel 6:248 lid 2 BW) dat zegt dat een contractuele bepaling tussen partijen niet van toepassing is, indien dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Het Gerechtshof vond dat dat hier aan de orde was. De aanwezigheid van asbest was zo ernstig dat de ondernemer maandenlang geen gebruik heeft kunnen maken van zijn winkel. Daardoor waren de franchise- en huurovereenkomst in feite betekenisloos geworden. Bovendien had Bakker Bart uit zichzelf al een wekelijkse vergoeding aan de ondernemer betaald. Onder die omstandigheden kan Bakker Bart zich niet meer op de exoneratiebedingen beroepen, aldus het Gerechtshof.
Toch trok de ondernemer aan het kortste eind. Bakker Bart ging namelijk in cassatie en kreeg gelijk bij de Hoge Raad. De Hoge Raad bepaalde in zijn uitspraak van 29 januari 2021 dat de rechter bij de toepassing van genoemd artikel 6:248 lid 2 BW zeer terughoudend moet zijn. Ook al heeft de ondernemer maandenlang zijn winkelpand niet kunnen gebruiken en ook al heeft Bakker Bart uit zichzelf al een bepaalde vergoeding betaald, dat was volgens de Hoge Raad onvoldoende om te oordelen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Bakker Bart zich beroept op de exoneratiebedingen.
Kortom, in dit geval hielden de exoneratiebedingen stand, wat betekent dat Bakker Bart vooralsnog niet aansprakelijk is voor de door de ondernemer geleden schade.
Ik spreek van “vooralsnog niet aansprakelijk”, omdat de zaak nog niet is afgerond. De Hoge Raad heeft de zaak namelijk verwezen naar een ander Gerechtshof, dat opnieuw moet gaan beoordelen (met inachtneming van de instructies van de Hoge Raad) of een beroep op de door Bakker Bart ingeroepen exoneratiebedingen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Voor de ondernemer is er dus nog hoop dat hij uiteindelijk toch een schadevergoeding ontvangt voor de door hem geleden schade.
Als u vragen heeft naar aanleiding van dit artikel neem dan contact op met Team Ondernemingsrecht van TRC Advocaten.