Op 24 december 2021 heeft de Hoge Raad een interessant arrest gewezen over de vraag of een bestuursorgaan altijd gehouden is aan een toezegging. In deze blog geeft Mark van den Hoff antwoord op deze vraag.
Eiser woont in de uiterwaarden van de IJssel en kon zijn woning bereiken via een ontsluitingsweg. De Staat (Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat) heeft voor de uitvoering van het programma ‘Ruimte voor Rivieren’ een aantal percelen van eiser onteigend. De woning van eiser valt niet binnen dit programma, maar door de onteigening kon hij geen gebruik meer maken van de ontsluitingsweg.
Tijdens de onteigeningsprocedure heeft de Staat eiser toegezegd een brug te bouwen, maar dat blijkt fors duurder te zijn dan gedacht. Aanvankelijk werden de kosten begroot op € 700.000,- maar later werd dat € 2.500.000,- exclusief beheers- en onderhoudskosten van € 215.000,- per jaar. De Staat laat vervolgens aan eiser weten af te zien van de brug omdat de kosten disproportioneel zijn.
Eiser laat het hierbij niet zitten en start een procedure tegen de Staat, hij vordert dat de toegezegde brug wordt gerealiseerd. De rechtbank Overijssel wijst de vordering toe (ECLI:NL:RBOVE:2018:737). De rechtbank oordeelt kort gezegd dat, omdat er een brug is toegezegd, die ook moet worden gebouwd.
De Staat is het hier niet mee eens en stelt hoger beroep in. Het hof Arnhem-Leeuwarden was wel gevoelig voor de argumenten van de Staat en vernietigt de uitspraak van de rechtbank (ECLI:NL:GHARL:2020:2046).
Het hof is, net als de rechtbank, van mening dat er sprake is van een toezegging, maar komt tot een andere conclusie. Enerzijds omdat het belang van eiser bij de brug inmiddels is afgenomen. Als gevolg van voorzieningen die door de Staat werden getroffen, was de bereikbaarheid van de woning van eiser op een vergelijkbaar niveau gebracht als met de toegezegde brug en was de Staat bereid om de omrijschade te vergoeden. Anderzijds omdat het belang van de Staat bij een doelmatige besteding van overheidsgeld thans zwaarder weegt. De Staat is dus niet gehouden de toezegging na te komen.
Het hof heeft bij zijn oordeel aansluiting gezocht bij een uitspraak van 29 mei 2019 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2019:1694). Uit deze uitspraak blijkt dat bij de beoordeling van een beroep op het vertrouwensbeginsel drie stappen moeten worden doorlopen.
De eerste stap is de juridische kwalificatie van de uitlating en/of gedraging waarop een betrokkene zich beroept. Kort gezegd: is er sprake van een toezegging. Bij de tweede stap moeten worden beoordeeld of die toezegging kan worden toegerekend aan de overheid. Als beide vragen bevestigend worden beantwoord volgt de derde stap. Daarbij moet de vraag worden beantwoord wat de betekenis van het gewekte vertrouwen is bij de uitoefening van de betreffende bevoegdheid en moeten de betrokken belangen worden afgewogen.
De Hoge Raad volgt het hof en oordeelt dat de Staat in beginsel de toezegging dient na te komen, maar kan het onder bijzondere omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn om van de Staat nakoming van de toezegging te verlangen. Zo kan een wijziging van omstandigheden meebrengen dat nakoming van de toezegging niet langer kan worden gevergd. De wijziging van omstandigheden was in deze zaak gelegen in het fors duurder worden van de brug. Volgens de Hoge Raad geeft het oordeel van het hof geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
Door te oordelen dat de wijze waarop de bestuursrechtelijke maatstaf van de Afdeling in dit geval wordt toegepast niet verschilt van de wijze waarop de civielrechtelijke maatstaf moet worden toegepast, volgt de Hoge Raad het advies van de advocaat-generaal: hoewel het bestuursrecht en het privaatrecht te onderscheiden terreinen van het recht zijn, beheerst door eigen beginselen, leerstukken en regels, behoren ze wel tot dezelfde rechtsorde en dragen bestuursrechters en burgerlijke rechters een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het functioneren van één rechtsorde. De Hoge Raad kiest dus ondubbelzinnig voor de rechtseenheid.
Praktisch betekent dit dat ook als er een toezegging is gedaan door een bestuursorgaan dit nog niet wil zeggen dat het bestuursorgaan daar altijd aan gebonden is. Een belangenafweging kan er toe leiden dat de toezegging niet hoeft te worden nagekomen. Hierbij kunnen gewijzigde omstandigheden, een doelmatige besteding van overheidsgeld en de bereidheid van het bestuursorgaan om de schade te vergoeden een rol spelen. In de regel wordt dan wel van de overheid verwacht dat er een compensatie plaatsvindt.
Als u vragen heeft over toezeggingen van de overheid of andere vragen betreffende het omgevingsrecht, neemt u dan contact op met een van onze specialisten.