Facturen versturen aan een vennootschap en deze laten betalen, terwijl daar geen (duidelijke) prestatie tegenover staat, wordt gekwalificeerd als onrechtmatig handelen jegens de vennootschap. Een vennootschap die dergelijke spookfacturen voldoet wordt namelijk naar aanleiding van misleidende facturen bewogen tot het doen van betalingen zonder rechtsgrond. In een procedure bij de rechtbank Overijssel kwam deze kwestie aan de orde.
In het voorjaar van 2017 verzocht een installatiebedrijf een adviesbureau onderzoek te doen naar de bedrijfscultuur en de gevoelens van onvrede onder haar personeel. Het adviesbureau nam onder meer 125 interviews af en in juli 2017 verscheen een rapport, waarin werd gewezen op “ongebruikelijk veel signalen die duiden op integriteitsvraagstukken”. Het installatiebedrijf gaf vervolgens opdracht aan een bedrijfsrecherchebureau om dit verder uit te zoeken. Uit dat onderzoek kwam naar voren dat door enkele partijen (Tapijtwereld en IBG) facturen zijn verzonden aan het installatiebedrijf, die ook door het installatiebedrijf zijn betaald, maar waarbij geen aanwijzingen werden gevonden dat ook daadwerkelijk tapijt of laminaat was geleverd, terwijl dat wel op de facturen stond.
Vastgesteld werd dat maar liefst 152 betalingen aan Tapijtwereld waren verricht over een periode van 13 jaar, voor een totaalbedrag van € 1.204.033,54. Ook werd vastgesteld dat nog eens 10 betalingen aan IBG waren verricht in de periode van 14 februari 2017 tot en met 7 maart 2017, voor een bedrag van in totaal € 214.070,00. Volgens de omschrijving op de facturen ging het om leveringen van onder andere laminaat, afdekmateriaal, tapijt, etc. voor onder andere renovatieprojecten. Op de facturen stonden echter geen projectnummers of iets dergelijks beschreven.
Het installatiebedrijf was hier natuurlijk niet van gediend en sleepte een groep betrokkenen voor de rechter. Het installatiebedrijf sprak alle betrokkenen – te weten een oud-bestuurder, een oud-boekhouder, Tapijtwereld (en haar bestuurders) en IBG (en haar bestuurders) - hoofdelijk aan tot vergoeding van de schade die was ontstaan als gevolg van de betaling van deze spookfacturen.
Het installatiebedrijf baseerde haar vordering op artikel 6:166 BW en dat is bijzonder. Dit artikel regelt de aansprakelijkheid van personen die deel uitmaken van een groep. Dit artikel zien we voornamelijk terug in aansprakelijkheidsgeschillen, waarbij bijvoorbeeld een slachtoffer schade oploopt doordat een groep van personen hem letsel toebrengt. Wanneer het in een dergelijk geval onduidelijk is wie van de groep nu daadwerkelijk het letsel heeft toegebracht, kan een slachtoffer, met behulp van dit artikel, toch iedere persoon uit die groep hoofdelijk aansprakelijk stellen voor de geleden schade. Dus op het moment dat één lid van een groep onrechtmatig handelt jegens een ander dan kunnen ook de andere leden van die groep hiervoor aansprakelijk worden gehouden.
Het bijzondere in deze zaak was dat het installatiebedrijf deze regeling gebruikte als grondslag voor een schadevordering in een ondernemingsrechtelijke en commerciële context. Dit komt namelijk zelden voor.
De vraag die hier centraal stond, was of de betrokkenen onrechtmatig jegens het installatiebedrijf hadden gehandeld. De rechtbank merkt het versturen en vervolgens laten betalen van facturen waar geen enkele, dan wel een duidelijk andere prestatie dan omschreven op de facturen, tegenover staat, aan als onrechtmatig handelen tegenover het installatiebedrijf. Een vennootschap die dergelijke spookfacturen voldoet is in dat geval namelijk bewogen tot het doen van betalingen zonder rechtsgrond naar aanleiding van misleidende (spook)facturen. De rechtbank gaat dan ook mee met de grondslag van groepsaansprakelijkheid van artikel 6:166 BW voor het kunnen toewijzen de vordering van het Installatiebedrijf.
Alle betrokkenen hebben in groepsverband onrechtmatig gehandeld jegens het installatiebedrijf. Daarbij maakt de rechtbank wel onderscheid tussen twee verschillende groepen. Tapijtwereld en IBG waren namelijk niet op de hoogte van elkaars handelen.
Ten aanzien van beide groepen geldt dat de leden van de groep gedurende een relatief lange periode bewust hebben samengewerkt om het installatiebedrijf diverse niet zakelijke kosten te laten vergoeden. Alleen één enkele bestuurder van IBG en de oud-boekhouder van het installatiebedrijf ontspringen de dans, omdat ten aanzien van hen te weinig was gesteld over hun betrokkenheid bij het maken en betalen van de spookfacturen.
De overige betrokkenen waren volgens de rechter allen hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die het installatiebedrijf had geleden door de betaling van de spookfacturen. Het laten verzenden en laten betalen van de spookfacturen was een interactie tussen alle leden van de groep(en), waarbij ieder een onmisbaar deel van de keten was.
In de literatuur wordt over deze uitspraak al gesproken als mogelijke markering van een ontwikkeling in de rechtspraak, waarbij artikel 6:166 BW vaker ingezet gaat worden als grondslag voor aansprakelijkheid in een commerciële setting. Zoals al benoemd komt dit wetsartikel tot nu toe namelijk niet voor in de situatie waarbij (onder meer) bestuurders van een vennootschap worden aangesproken.
De tijd zal het leren of deze uitspraak daadwerkelijk een aanzet gaat zijn voor het gebruik van dit wetsartikel in een ondernemingsrechtelijke context.
Heeft u mogelijk ook te maken gehad met spookfacturen? Of heeft u vragen en/of opmerkingen naar aanleiding van deze uitspraak of deze blog? Neemt u dan gerust contact met ons op, wij staan u graag te woord.