In de praktijk komt het geregeld voor dat na verbreking van de samenleving één van de ouders met de kinderen de woning verlaat en ergens anders gaat wonen. Dit kan tot flinke discussies tussen de ouders leiden, bijvoorbeeld als de verzorgende ouder op grote afstand van de ouder, die in de woning achterblijft, wil gaan wonen. Zorgverdelingen zijn dan moeilijker uitvoerbaar en het contact tussen de kinderen en de ouder, die niet verhuist, wordt bemoeilijkt. Is het voor de vertrekkende ouder zomaar mogelijk om met de kinderen te verhuizen? Wanneer beide ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uitoefenen, dienen zij ook in gezamenlijk onderling overleg tot een beslissing te komen met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van een kind. Wanneer een kind dus gaat verhuizen, behoeft dat toestemming van beide ouders, wanneer er sprake is van gezamenlijk ouderlijk gezag. Wanneer slechts de vertrekkende ouder het ouderlijk gezag over de kinderen uitoefent, behoeft hij of zij de toestemming van de ouder in beginsel niet, maar onder omstandigheden kan dit toch van de vertrekkende ouder worden verlangd.
Als de vertrekkende ouder geen toestemming voor een verhuizing met de kinderen van de andere ouder krijgt, kan hij of zij de rechtbank verzoeken een vervangende gezagsbeslissing om te mogen verhuizen te nemen. Recentelijk heeft de Rechtbank Groningen (uitspraak) een opsomming gegeven van de criteria die gelden bij de vraag of er vervangende toestemming tot verhuizing moet worden gegeven. Deze criteria waren eerder al door de Hoge Raad (uitspraak) genoemd. In ieder geval is bij de vraag of de ene ouder met de kinderen mag verhuizen van belang:
1. het recht en belang van de verhuizende ouder om te verhuizen en de vrijheid om zijn of haar leven opnieuw in te richten;
2. de noodzaak om te verhuizen;
3. de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
4. de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor het kind en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
5. de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
6. de rechten van de andere ouder en het kind op onverminderd contact met elkaar in hun vertrouwde omgeving;
7. de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
8. de frequentie van het contact tussen het kind en de andere ouder voor en na de verhuizing;
9. de leeftijd van het kind, zijn of haar mening en de mate waarin het geworteld is in zijn of haar omgeving of juist gewend is aan verhuizingen of de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing geheel of deels worden gecompenseerd door de verhuizende ouder.
Aan de hand van deze criteria beoordeelt de rechtbank of de verhuizing in het belang van het kind is. Daarbij speelt de afstand natuurlijk ook een rol.Welke afstand acceptabel is, is mede afhankelijk van de tussen partijen getroffen zorgverdeling. In principe wordt een afstand van 50 kilometer acceptabel geacht, maar dit kan bijvoorbeeld bij een volwaardig co-ouderschap, waarbij de zorg tussen beide ouders gelijkelijk is verdeeld, minder zijn.