Een hoogleraar heeft op 1 mei 2018 twee verzoeken voor de aanschaf van computerapparatuur voor een totaalbedrag van € 104.000,= ingediend bij de TU Eindhoven waar hij was aangesteld. Deze aanvragen worden echter afgewezen.
Volgens de meervoudige kamer van de rechtbank heeft de hoogleraar geen actueel en reëel belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep omdat de computerapparatuur inmiddels was aangeschaft. De hoogleraar voert nog aan dat hij reputatieschade heeft geleden als gevolg van de afwijzing van zijn aanvragen. De rechtbank is echter van oordeel dat hij dit niet aannemelijk heeft gemaakt. Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard en is in de uitspraak vermeld dat de hoogleraar hoger beroep kan instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Dat doet de hoogleraar ook en wordt hierbij bijgestaan door zijn advocaat. Aan een inhoudelijke beoordeling komt de Afdeling echter niet toe. Omdat hier sprake is van een geschil dat ziet op (de rechtspositionele verhoudingen in) het ambtenarenrecht is niet de Afdeling maar de Centrale Raad van Beroep de bevoegde rechter.
Hier gaat het dus twee keer mis, allereerst bij de rechtbank die een onjuiste rechtsmiddelenclausule in de uitspraak vermeldt, en daarna bij de advocaat van de hoogleraar.
Het blijft echter zonder gevolgen voor de hoogleraar omdat de Afdeling met toepassing van artikel 6:15 Algemene wet bestuursrecht besluit om het beroep door te zenden aan de Centrale Raad van Beroep. Met enige vertraging kan de hoogleraar de zaak dus alsnog voorleggen aan de rechter in hoger beroep.