Recentelijk heeft de Hoge Raad een beschikking gewezen in een kwestie, waar het volgende speelde. Voorafgaand aan het huwelijk had de man een aantal bankkredieten op zijn naam afgesloten. De vrouw was hiervan niet op de hoogte. Partijen huwden in algehele gemeenschap van goederen en tijdens het huwelijk legde de man nimmer verantwoording af over de besteding van de door hem geleende bedragen. In de echtscheidingsprocedure verzocht de vrouw de rechtbank vervolgens te bepalen dat de man de kredieten als eigen schulden moet dragen. Dit leidde uiteindelijk tot deze uitspraak bij de Hoge Raad. De vrouw had het verzoek voorgelegd om de bankkredieten als bijzonder verknocht te beschouwen, waardoor de kredieten niet in de tussen partijen bestaande algehele gemeenschap zouden vallen en dus privéschulden van de man zouden zijn. De vrouw meende namelijk dat er sprake was van schulden met een zodanig hoogstpersoonlijk karakter dat deze op grond van de wet niet in de algehele gemeenschap van goederen vallen. Indien de rechtbank daar anders over zou denken, verzocht de vrouw de rechtbank te bepalen dat de aandelenverhouding in de schuld niet 50%/50% is, maar 100% voor de man.
De wet bepaalt dat alle goederen die partijen op het moment van de huwelijkssluiting bezitten en alle goederen die zij na huwelijkssluiting verwerven, in de tussen hen bestaande algehele gemeenschap van goederen vallen. Hetzelfde geldt voor de schulden. De wet kent slechts drie uitzonderingen op deze hoofdregel. Goederen en schulden die aan een echtgenoot toekomen uit hoofde van een schenking of erfenis met uitsluitingsclausule of goederen en schulden die als bijzonder verknocht worden aangemerkt, vallen buiten de tussen partijen bestaande algehele gemeenschap van goederen en zijn dus privégoederen of privéschulden.
Wat wordt er nu onder “verknochte” goederen en schulden verstaan? Uit vaste rechtspraak volgt dat van verknochtheid sprake is indien de aard van het goed of de schuld, zoals deze door maatschappelijke opvattingen wordt bepaald, als zodanig hoogstpersoonlijk wordt beschouwd, dat deze het beginsel van boedelmenging op grond van de wet opzij zet. Uit vaste rechtspraak is gebleken dat bijvoorbeeld invaliditeitspensioenen, overbruggingsuitkeringen en smartengelduitkeringen als zó hoogstpersoonlijk worden beschouwd, dat er daar van verknochtheid sprake is.
De Hoge Raad beantwoordde het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de kredieten, die vóór het huwelijk waren aangegaan als bijzonder verknocht te beschouwen, afwijzend. Een schuld die is ontstaan door een aan één der echtgenoten verleend bankkrediet kan niet worden aangemerkt als een verknochte schuld, omdat de aard van de schuld, zoals deze door maatschappelijke opvattingen wordt bepaald, niet met zich meebrengt dat er sprake is van een hoogstpersoonlijke schuld, die het beginsel van boedelmenging opzij zet. De schuld valt als zodanig dus niet buiten de gemeenschap van goederen.
De vrouw had echter ook verzocht te bepalen dat – indien de schuld in de gemeenschap zou vallen – de man het bankkrediet als eigen schuld zou moeten voldoen. Op grond van de wet hebben de echtgenoten in beginsel een gelijk aandeel in de door de echtscheiding ontbonden huwelijksgoederengemeenschap, zodat de ontbonden gemeenschap in principe bij helfte dient te worden verdeeld. Een afwijking van deze regeling en dus een andere verdeling dan bij helfte is echter niet geheel uitgesloten, maar dit kan evenwel slechts in zeer uitzonderlijke gevallen worden aangenomen. Het gerechtshof oordeelde in hoger beroep dat de vrouw geen feiten en omstandigheden had aangedragen waaruit bleek dat het hier om een zeer uitzonderlijk geval ging.
De Hoge Raad casseerde de beschikking van het gerechtshof, omdat de vrouw juist wél veel feiten en omstandigheden had aangedragen, waaruit zou kunnen blijken dat afgeweken moet worden van de hoofdregel tot verdeling van de gemeenschap bij helfte. Een inhoudelijke beoordeling daarvan was volgens de Hoge Raad op zijn plaats. De Hoge Raad liet zich echter niet uit over de vraag of er aanleiding is om te bepalen dat de man geheel draagplichtig moet worden voor de bankkredieten. Daarvoor verwijst de Hoge Raad de zaak terug naar het gerechtshof te Amsterdam.
Uit de voorgaande beschikking van de Hoge Raad blijkt weer eens dat een beroep op bijzondere verknochtheid slechts in hoogst uitzonderlijke gevallen wordt gehonoreerd. Hetzelfde geldt voor het beginsel dat de aandelen van partijen in de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap gelijk zijn, zij het dat uit vaste rechtspraak (HR 18 oktober 1991, NJ 1992, 421) volgt dat er wel eerder mogelijkheden zijn voor de rechter om een afwijkende draagplicht voor schulden vast te stellen, maar dat laat de aandelenverhouding in de ontbonden gemeenschap op zich dus onverlet.