De burgemeester van Maassluis sluit een eetcafé aan de Markt voor een periode van drie maanden. Er waren bij de politie verschillende meldingen binnengekomen van handel in harddrugs. Bij een inval werd ook daadwerkelijk cocaïne aangetroffen. De politie zag toen een bezoeker een zakje met vijftien ponypacks (envelopjes waar drugs in bewaard kunnen worden) weggooien. Bij fouillering van een andere bezoeker werden een ponypack en een flink bedrag in kleine coupures aangetroffen. De totale hoeveelheid cocaïne die werd aangetroffen was 7,6 gram.
Bij zijn besluit tot sluiting heeft de burgemeester zich gebaseerd op een bestuurlijke rapportage. Dat mocht niet volgens de eigenaar en de bedrijfsleider, die het niet eens zijn met de sluiting, omdat rechtmatig verkregen bewijs ontbreekt. Zo zou er geen sprake zijn geweest van voldoende concrete informatie over strafbare feiten en zouden de anonieme meldingen waar de burgemeester zich op baseert niet bestaan. De Afdeling gaat hier in mee. Omdat in de bestuurlijke rapportage hetgeen in de anonieme meldingen naar voren is gebracht en relevante data niet zijn genoemd, had de burgemeester ingevolge het bepaalde in artikel 3:2 Algemene wet bestuursrecht (de zogenaamde vergewisplicht) nader onderzoek moeten doen.
De burgemeester vraagt dan ingevolge het bepaalde in artikel 8:29 Algemene wet bestuursrecht om geheimhouding van de informatie die aan de bestuurlijke rapportage ten grondslag is gelegd. De geheimhoudingskamer van de Afdeling heeft vervolgens bekeken of het verzoek om geheimhouding terecht wordt gedaan. Hiertoe heeft de geheimhoudingskamer de anonieme meldingen, de verstrekkingen van het Team Criminele Inlichtingen en informatie over observaties in kunnen zien en geoordeeld dat het verzoek gerechtvaardigd is.
De Afdeling in de samenstelling die uitspraak doet, mag dan alleen met toestemming van de eigenaar en de bedrijfsleider kennisnemen van deze informatie. Die hebben echter hun toestemming geweigerd. Deze informatie maakt dus geen deel uit van het hoger beroep. De Afdeling oordeelt vervolgens dat nu hierdoor geen verdergaand onderzoek mogelijk was, de gevolgen hiervan voor rekening van de eigenaar en de bedrijfsleider komen. En omdat de meldingen gaan over het feit dat er in drugs wordt gehandeld en dit is bevestigd tijdens de inval mocht de burgemeester uitgaan van de juistheid van de bestuurlijke rapportage.
De eigenaar en de bedrijfsleider hebben ook nog aangevoerd dat de bevoegdheid tot sluiting ontbreekt omdat er geen verband bestaat tussen de bezoekers bij wie drugs werden aangetroffen en henzelf. Door de politie werd ook geen drugshandel waargenomen. Volgens de eigenaar en de bedrijfsleider lijkt veel eerder sprake van een opsporingsonderzoek naar de bezoeker bij wie vijftien ponypacks werden aangetroffen.
De Afdeling oordeelt dat het daadwerkelijk constateren van drugshandel niet vereist is. Uitgangspunt is immers, zo blijkt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling, dat bij aanwezigheid van meer dan 0,5 gram harddrugs, de aangetroffen hoeveelheid drugs in beginsel bestemd is voor de handel. En indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester bevoegd om te sluiten. De hoeveelheid van 0,5 gram wordt hier met 7,6 gram ruimschoots overtroffen. Bovendien wordt bij het aantreffen van een handelshoeveelheid drugs aangenomen dat een pand een rol vervult in een keten van drugshandel en levert dat op zichzelf al een belang voor sluiting op, ook als er ter plaatse geen sprake is van overlast of feitelijke drugshandel. Daarnaast gaat het volgens de Afdeling in de eerste plaats om een verband tussen de drugs en het pand.
Ten slotte heeft de Afdeling in de lijn van de evenredigheidstoets nieuwe stijl geoordeeld dat de sluiting noodzakelijk was. Hierbij heeft de burgemeester in zijn besluitvorming mogen betrekken dat de aangetroffen hoeveelheid harddrugs en de geldbedragen in kleine coupures blijk geven van professionele handel in drugs en van een vorm van georganiseerde criminaliteit. Bovendien blijkt de bekendheid als drugspand uit het feit dat meldingen over drugshandel zijn gedaan.
Nu de burgemeester zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat de sluiting noodzakelijk was, dient hij zich er van te vergewissen dat de duur van de sluiting evenwichtig is, ook als de duur in overeenstemming is met het beleid. Hierbij moeten alle omstandigheden van het geval worden betrokken, zoals de verwijtbaarheid van de betrokken personen. De financiële gevolgen en mogelijke imagoschade voor de eigenaar en de bedrijfsleider betekenen volgens de Afdeling, gelet op de aangetroffen hoeveelheid harddrugs, de anonieme meldingen, de politieobservaties van handel en de keuze om het pand niet langer dan drie maanden te sluiten, niet dat de sluiting onevenwichtig is.
Omdat de burgemeester niet aan zijn vergewisplicht heeft voldaan, wordt het hoger beroep gegrond verklaard, maar laat de Afdeling de rechtsgevolgen in stand. Dit betekent dus dat het in drie instanties (bezwaar, beroep en hoger beroep) procederen, buiten een vergoeding van de proceskosten en de griffierechten, de eigenaar en de bedrijfsleider niets heeft opgeleverd.