Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft bij besluiten van 3 mei 2018 en 8 mei 2019 aan Amsterdam Open Air een omgevingsvergunning verleend voor het evenement met bijbehorende camping “Amsterdam Open Air 2018” op 2 en 3 juni 2018 en “Amsterdam Open Air 2019” op 1 en 2 juni 2019 in het Gaasperpark in Amsterdam. Uit de vergunningen blijkt dat het evenement 14 dagen duurt. Op het drukste moment van de dag zijn maximaal 20.000 bezoekers aanwezig.
Op 13 augustus 2019 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het evenement met bijbehorende camping “Reggae Lake Festival 2019 op 24 en 25 augustus 2019 op dezelfde locatie. Dit evenement duurt 12 dagen en zijn maximaal 15.000 bezoekers per dag aanwezig, met 10.000 bezoekers op het drukste moment van de dag.
In een uitspraak van 1 juli 2015 heeft de Afdeling al geoordeeld dat de evenementen in strijd zijn met het bestemmingsplan “Gaasperdam”.
Een omwonende, die in de buurt woont, maakt bezwaar tegen deze besluiten omdat zij van mening is dat de locatie niet geschikt is voor een evenement van een dergelijke omvang. De festivals veroorzaken volgens haar ook een onevenredige aantasting op haar woon- en leefklimaat en verder ontoelaatbare schade aan de flora en fauna en de bodem van de locatie.
Haar bezwaren en beroep bij de rechtbank worden ongegrond verklaard en stelt de omwonende hoger beroep in bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
In deze uitspraak oordeelt de Afdeling allereerst over het procesbelang en zal ik mij tot dit onderdeel beperken.
De Afdeling overweegt dat de evenementen al in 2018 en 2019 hebben plaatsgevonden en er in beginsel geen belang meer bestaat bij een inhoudelijk oordeel als een evenement al heeft plaatsgevonden. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt als aannemelijk is dat nieuwe besluiten over soortgelijke situaties volgen en een evenement bijvoorbeeld jaarlijks plaatsvindt. Het belang bij een inhoudelijk oordeel kan worden betrokken bij eventuele toekomstige aanvragen voor een vergunning en de toetsing daarvan.
Het gaat hier om jaarlijks terugkerende evenementen.
Volgens de rechtbank heeft de omwonende alleen procesbelang bij het besluit van 8 mei 2019, en dus niet bij het besluit van 3 mei 2018, omdat zij ook is opgekomen tegen de vergunning die op 8 mei 2019 is verleend.
Dat wordt niet gevolgd door de Afdeling die oordeelt dat als wordt opgekomen tegen een serie van vergunningen, er niet op voorhand alleen procesbelang kan bestaan bij een beoordeling van de meest recente vergunning. Een eerdere vergunning kan immers dermate afwijken van een latere vergunning dat een oordeel over de rechtmatigheid van die vergunning nog steeds relevant kan zijn voor de (toetsing van) toekomstige aanvragen.
De Afdeling komt overigens om een andere reden ook tot de conclusie dat de omwonende alleen procesbelang heeft bij de vergunning van 8 mei 2019. Dat is omdat de rapporten en onderzoeken die aan de besluiten ten grondslag liggen elk jaar worden geactualiseerd. Elke volgende vergunning borduurt in die zin voort op de voorgaande vergunning waardoor het niet aannemelijk is dat een volgende vergunning wordt verleend in de vorm van de vergunning van 3 mei 2018. Gelet hierop moet volgens de Afdeling worden aangenomen dat het college op toekomstige aanvragen geen besluiten zal nemen die inhoudelijk overeenkomen met de vergunning van 3 mei 2018. En omdat ook niet is gesteld of gebleken dat de omwonende schade heeft ondervonden van deze vergunning is het belang bij een inhoudelijk oordeel voor toekomstige vergunningen komen te vervallen.
Bij de op 13 augustus 2019 verleende vergunning speelt dit niet omdat er geen bezwaar is gemaakt tegen een voorgaande vergunning.
De omwonende heeft dus alleen procesbelang bij de vergunningen die in 2019 zijn verleend. Het hiertegen gerichte hoger beroep wordt overigens door de Afdeling ongegrond verklaard, dat kunt u nalezen in de uitspraak.