De eigenaresse van een perceel in Giethoorn plaatst in 2019 een chalet op dat perceel zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Als de gemeente Steenwijkerland gaat controleren blijkt bovendien dat het chalet buiten het bouwvlak staat.
Aan de eigenaresse wordt op 31 december 2020 een last onder dwangsom opgelegd vanwege het gebruik van het perceel in strijd met het bestemmingsplan door het plaatsen van het chalet. De last houdt in dat de eigenaresse het illegaal geplaatste chalet binnen de begunstigingstermijn moet verwijderen en verwijderd houden. Doet zij dat niet, dan verbeurt zij een dwangsom van € 1.500,- per week met een maximum van € 15.000,-.
De eigenaresse maakt geen bezwaar tegen de last waardoor die onherroepelijk wordt.
Als de gemeente na het verstrijken van de begunstigingstermijn in oktober, november en december 2021 gaat controleren, blijkt dat het chalet niet is verwijderd en wordt overgegaan tot invordering van de verbeurde dwangsom van € 15.000,-.
Tegen dit besluit maakt de eigenaresse wel bezwaar dat ongegrond wordt verklaard. Ook het door haar ingestelde beroep bij de rechtbank wordt ongegrond verklaard. Zij laat het er echter niet bij zitten en gaat in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling).
In hoger beroep voert de eigenaresse, naast argumenten tegen het invorderingsbesluit, ook argumenten aan tegen de onherroepelijk geworden last onder dwangsom. Zij stelt dat er geen sprake is van een overtreding omdat zij de leidingen van het chalet begin 2021 heeft losgekoppeld waardoor er geen sprake meer was van een bouwwerk als bedoeld in artikel 1.50 van het bestemmingsplan 'Giethoorn'. In dit artikel is een bouwwerk gedefinieerd als 'een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden'.
De Afdeling overweegt als volgt:
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen kan een belanghebbende in de procedure tegen de invorderingsbeschikking in beginsel niet met succes gronden naar voren brengen die zij tegen de last onder dwangsom of last onder bestuursdwang naar voren heeft gebracht of had kunnen brengen. Dit kan slechts in uitzonderlijke gevallen. Een uitzonderlijk geval kan bijvoorbeeld worden aangenomen indien evident is dat er geen overtreding is gepleegd en/of betrokkene geen overtreder is. De Afdeling verwijst bij wijze van voorbeeld naar haar uitspraak van 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:466. Hierna zal de Afdeling beoordelen of sprake is van zo’n uitzonderlijk geval.
Hier oordeelt de Afdeling dat de eigenaresse niet heeft gesteld dat op 31 december 2020, toen de last werd opgelegd, de leidingen waren losgekoppeld. Hiermee is niet betwist dat op dat moment sprake was van een bouwwerk en daarmee van een overtreding. Alleen al hierom is er geen sprake van een uitzonderlijk geval waarin alsnog met succes gronden kunnen worden aangevoerd tegen de last onder dwangsom. En als er een overtreding is gepleegd, mag in beginsel een last onder dwangsom worden opgelegd.
Tegen het invorderingsbesluit voert de eigenaresse aan dat ten tijde van dat besluit geen sprake was van een bouwwerk. De leidingen voor nutsvoorzieningen maken volgens haar geen onderdeel uit van de verankering van het chalet en hebben dus geen invloed op de indirecte verbinding met de aarde.
Onder verwijzing naar een uitspraak van 8 december 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2736) oordeelt de Afdeling dat een aansluiting op leidingen in de grond voldoende is om een directe verbinding met de aarde aan te nemen.
Betekent dit dat de eigenaresse ook bij de Afdeling in het ongelijk wordt gesteld?
De Afdeling overweegt dat uit bezoekrapporten van 7 juli 2022 en 13 maart 2023 blijkt dat er leidingen in de grond zijn geplaatst en deze leidingen door middel van ducttape aan het chalet zijn verbonden. Uit het bezoekrapport van 14 december 2021, dat aan de invordering ten grondslag is gelegd en dat gaat over de controles in oktober, november en december 2021, blijkt alleen dat het chalet nog aanwezig was maar niet of de leidingen op dat moment nog waren verbonden met het chalet. Hierdoor is volgens de Afdeling niet zeker of er op dat moment nog een directe verbinding was met het chalet en daarmee ook niet of aan de last was voldaan. Het beëindigen van de overtreding was immers ook mogelijk door de leidingen los te koppelen van het chalet.
Gelet hierop oordeelt de Afdeling dat het invorderingbesluit en de beslissing op bezwaar onzorgvuldig tot stand zijn gekomen en de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het loskoppelen van de leidingen niet genoeg was om de overtreding ongedaan te maken.
De Afdeling voorziet zelf in de zaak omdat het niet meer mogelijk is om vast te stellen of ten tijde van het invorderingsbesluit aan de last was voldaan. Het hoger beroep wordt gegrond verklaard met als gevolg dat de eigenaresse geen dwangsom hoeft te betalen.
De eigenaresse komt hier dus goed weg omdat de gemeente bij eerdere bezoeken niet heeft gecontroleerd of de leidingen waren losgekoppeld. Als de gemeente oplettender was geweest, was het waarschijnlijk anders afgelopen en had de eigenaresse € 15.000,- aan dwangsommen moeten betalen.
Bovendien heeft zij door geen bezwaar in te stellen tegen de last onder dwangsom de mogelijkheid voorbij laten gaan om tegen die last zelf op te komen.
De les die hieruit kan worden geleerd is dat indien u te maken krijgt met een last onder dwangsom het raadzaam is om daartegen op tijd bezwaar in te stellen. TRC Advocaten kan u hierbij helpen. Neem contact op met één van onze specialisten.