Is de professionele beheerder van een woning functioneel dader?

Deze uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (hierna: 'de Afdeling') gaat over de vraag of een professionele beheerder van een woning, in dit geval een rechtspersoon, als overtreder kan worden aangemerkt.

 

Overtreding

De overtreding betreft artikel 21, aanhef en onder c Huisvestingswet 2014. Op grond van deze bepaling is het verboden om zonder vergunning zelfstandige woonruimte om te zetten naar onzelfstandige woonruimten (kamerverhuur).

Volgens het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam is hiervan sprake omdat de woning door meer dan het aantal toegestane personen in gebruik was en legt zij een bestuurlijke boete op van € 18.000,- aan de beheerder.

 

Beheerder of eigenaar 

De beheerder van de woning voert onder andere aan dat zij alleen maar de beheerder is van de woning en niet de verhuurder of de eigenaar. De huurovereenkomst is gesloten op naam van de eigenaar, in dit geval een bedrijf, en is dit bedrijf de verhuurder. Verder voert de beheerder aan dat de eigenaar zelf verantwoordelijk is voor het gebruik van zijn panden en zich niet kan verschuilen achter een beheerder.

De Afdeling overweegt dat in de eerste plaats overtreder is degene die de verboden handeling fysiek verricht. Voor de vraag of een ander als functionele pleger kan worden aangemerkt verwijst de Afdeling naar twee recente richtinggevende uitspraken van 31 mei 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:2067 en ECLI:RVS:2023:2071).

 

Strafrechtelijke criteria

In deze uitspraken is de Afdeling aangesloten bij de strafrechtelijke criteria van het functioneel daderschap zoals die door de Hoge Raad zijn geformuleerd (ECLI:NL:RVS:2023:2067). Volgens de Hoge Raad kan een rechtspersoon worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit indien de betreffende gedraging redelijkerwijs aan die rechtspersoon kan worden toegerekend. Bij deze toerekening is een belangrijk oriëntatiepunt of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon.

Hiervoor zijn volgens de Hoge Raad vier omstandigheden relevant:

  1. het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon,
  2. de gedraging past in de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening van de rechtspersoon,
  3. de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf of in diens taakuitoefening,
  4. de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard, waarbij onder bedoeld aanvaarden mede begrepen is het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.

Belangrijk hierbij is dat het bestuursorgaan, in dit geval het college van burgemeester en wethouders, moet bewijzen dat aan de criteria voor functioneel daderschap wordt voldaan. Zie hiervoor verder de conclusie van advocaat-generaal Wattel (ECLI:NL:RVS:2023:579).

 

Oordeel van de Afdeling

In deze zaak is de Afdeling van oordeel dat het college niet heeft aangetoond dat sprake is van één of meer van de hierboven genoemde omstandigheden.

Dat de beheerder handelingen heeft verricht rondom de verhuur van de woning en deze verhuur valt binnen de normale bedrijfsvoering van de beheerder, betekent volgens de Afdeling nog niet dat sprake is van de omstandigheid a. dan wel b. De beheerder heeft immers de woning in haar geheel verhuurd, dus als één woonruimte. Deze verhuur valt dus binnen de normale bedrijfsvoering van de beheerder, maar is de verhuur van een woning niet de verweten gedragingen. Het verwijt is nu juist dat onzelfstandige woonruimten worden verhuurd.

Ook is volgens de Afdeling geen sprake van omstandigheid c. De enkele omstandigheid dat in algemene zin meer huur kan worden gevraagd voor omgezette woning dan voor een zelfstandige woonruimte, zoals door het college werd aangevoerd, betekent nog niet dat de beheerder dat in dit geval ook heeft gedaan en dat de omzetting daarom dienstig is geweest aan de beheerder.

Ten slotte is de Afdeling van oordeel dat het college niet heeft aangetoond dat de beheerder de overtreding heeft aanvaard, zodat ook geen sprake is van de omstandigheid d. Het college heeft geen concrete omstandigheden aangevoerd die de beheerder aanleiding had moeten geven om de woning te controleren. De opeenvolgende indeplaatsstellingen geven volgens de Afdeling geen aanleiding voor nader onderzoek naar de wijze van de woning en het aantal bewoners. Dat een woning na verloop van tijd door een ander wordt gehuurd, is op zichzelf nog geen aanwijzing om kamergewijze verhuur te vermoeden. Hierbij acht de Afdeling relevant dat steeds de huur van de gehele woning op de volgende huurder overging.

 

Conclusie

De Afdeling verklaart het hoger beroep van de beheerder gegrond en is de bestuurlijke boete van € 18.000,- daarmee van de baan.

Mark van den Hoff

Mark van den Hoff

2 april 2024

Mark van den Hoff

Arrow

Meer uitgelichte zaken

Moet gemeente handhavend optreden tegen padelbanen?

Arrow

Is dwangsom vanwege huisvesting arbeidsmigranten terecht opgelegd?

Arrow

Werd Wob-verzoek terecht geweigerd op grond van de Wet Bibob?

Arrow

HEEFT U VRAGEN OF BENT U OP ZOEK NAAR JURIDISCH ADVIES?

Laat hieronder uw gegevens achter en geef aan wat uw vraag is. U wordt dan zo spoedig mogelijk geholpen door een van onze specialisten.

trc-advocaten-website016

Speciaal voor ondernemers en de mens erachter

Samenwerken; niet vóór u maar mét u

Eerlijk advies van onze specialisten